In deze post ga ik in op de onzekerheid die ik in mijn tijd op de middelbare school en daarna heb ervaren in interacties met anderen, omdat ik moeite heb met het interpreteren van intenties van andere mensen.
Op de basisschool had ik het altijd naar mijn zin en lag ik goed in de groep. Ik was goed in leren en legde klasgenootjes graag uit hoe iets zat, of ik hielp ze om bij mij af te kijken tijdens toetsen, waar ik in ieder geval naar mijn weten niet op ben betrapt.
Het sloeg om zodra ik naar de middelbare school ging. Ik kwam in een kleine klas terecht, waar ik nog niemand kende. Omdat ik daar met allemaal kinderen van mijn eigen leerniveau zat, was ik qua cijfers ineens nog maar een middelmatige leerling. Maar dat was het probleem niet. Mijn sociale interacties waren het probleem. Ik had een paar mensen waar ik meestal mee optrok, dus ik zat nergens alleen. Ik denk dat dat de reden is dat mijn mentor mij destijds niet had aangemeld voor de training ‘sociale vaardigheden’.
En het was misschien ook wel een grijs gebied, omdat het niet alleen maar continu naar was. Maar ik wil mijn ervaringen niet downplayen, want ik heb heel veel nare opmerkingen gekregen. De meeste opmerkingen hadden te maken met de financiële positie van mijn ouders. Ik heb zelf nooit het idee gehad dat we te weinig hadden thuis. We hadden elkaar, we hadden genoeg eten en drinken, we leden geen kou en onze kleren waren schoon en heel. We konden alleen niet ieder jaar op vakantie en als we al op vakantie gingen was het een weekje in Nederland of Duitsland, omdat er niet genoeg geld was voor verder weg. Ik was hierdoor altijd bang voor de vraag wat we in de zomervakantie gingen doen, omdat erop werd neergekeken dat we niet langer of verder weg gingen.
De opmerking die misschien nog wel het meeste met me deed was de vraag waarom ‘ik maar één paar schoenen had’. De minachting die daarin doorklonk, heeft ervoor gezorgd dat ik de ochtend daarna huilend naar mijn moeder ben gerend. Niet omdat ik het erg vond dat ik een paar schoenen had en niet meer, maar omdat ik het erg vond dat kwaad werd gesproken over mijn ouders.
Tijdens een sportdag (waar ik al een extreme hekel aan had), stond ik met een paar meisjes uit mijn klas in de kantine en we wilden een ijsje gaan kopen. Ik bood toen aan om te trakteren, maar een van de rijkere meisjes zei dat dat niet kon, want zij wilde ‘echt een lekker ijsje’, insinuerend dat ik dat niet kon betalen (en dat terwijl alle ijsjes in de range 1 tot 2 euro waren, dus grote verschillen zaten er ook niet). Ditzelfde meisje kreeg behalve haar reguliere zakgeld, kleedgeld en telefoonabonnement ook voor iedere week ongeveer tien euro kantinegeld. Ze daagde me ook wel eens uit wat uit de snoepautomaat te halen (of ben je daar soms te arm voor?) en toen ik dat deed, bleef mijn zakje M&M’s in de automaat steken, maar de pauze was al bijna voorbij, dus ik had ook geen tijd meer om hulp te vragen. De manier waarop ze vervolgens zei ‘ik denk dat je kan fluiten naar je euro’ is me lang bijgebleven.
Een ander onderdeel had met relaties en seksualiteit te maken. Ergens in de brugklas zei een van mijn twee ‘vriendinnen’ dat de andere vriendin sowieso eerder een relatie ging krijgen dan ik (grappig detail: uiteindelijk, als ik Facebook mag geloven, had die vriendin inderdaad een dag eerder een relatie dan ik). Verder was iemand van mening dat mijn kousen ‘net hoerenkousen’ waren en toen ik om welke reden dan ook iemand had verteld dat ik een keer een lolly had gegeten terwijl ik onder de douche stond, was ‘pijpkoningin’ mijn bijnaam geworden. Ook opmerkingen over mijn kleren of hoe ik mijn haar droeg, leverden niet echt een positieve bijdrage aan mijn zelfbeeld.
Het onderwerp ‘toetsblaadjes’ verdient ook wel een eigen alinea. We moesten allemaal zelf onze toetsblokken kopen. Een toetsblok bestond uit 50 blaadjes en kostte 1 euro. Het gebeurde me heel vaak dat mensen mij om een toetsblaadje vroegen, waardoor ik op gegeven moment bij een blok ben gaan bijhouden hoeveel blaadjes ik zelf gebruikte (30) en hoeveel ik weggaf (20). Een van mijn docenten zag al dat gekrabbel op het blok en vroeg zich af of het een spiekbriefje was, maar ik legde uit dat het gewoon administratie was. Maar, als ik anderen om een toetsblaadje vroeg, kon dat blijkbaar nooit. Het meisje met de rijke ouders waar ik hierboven over schreef, zei zelfs een keer dat ze ‘het zich niet kon permitteren’ om mij een van haar blaadjes te geven. Achteraf snap ik ook helemaal niet waarom we die blaadjes niet van onze docenten kregen, zoals op andere scholen wel gebruikelijk was.
Ik probeerde zelf altijd extra aardig te zijn tegen anderen, omdat ik me vaak gewoon verdrietig en onzeker voelde en wilde voorkomen dat andere mensen daar ook last van hadden. Maar ook dit was niet genoeg, want klasgenootjes concludeerden dat het eigenlijk niets betekende als ik een complimentje gaf, omdat ik dat ‘te vaak’ deed, waardoor het blijkbaar niet meer geloofwaardig was. Maar ik meende ieder woord.
Wat het voor mij ingewikkeld maakt om alle opmerkingen te plaatsen, is dat deze mensen met enige regelmaat wel aardig tegen me waren of in ieder geval deden alsof. Ze nodigden me uit voor hun feestjes en negeerden me niet. Met twee meiden had ik ook een dagboek wat we dan omstebeurt een dag of een paar dagen thuis hadden om in te schrijven en daarna gaven we het weer door. Dit maakte het voor mij heel verwarrend en waar ik soms lieve reacties kreeg op wat ik deelde over een onzekerheid, kreeg ik er andere momenten niets of alleen narigheid op terug. Ik snap zelfs met de kennis van tien jaar later niet hoe ik deze sociale interacties moet interpreteren. Ik weet niet goed of mijn klasgenoten het daadwerkelijk leuk vonden om met me om te gaan en hun opmerkingen niet daadwerkelijk kwaad bedoelden, maar ik gewoon een makkelijke ‘prooi’ was, of dat ze continu probeerden van me af te komen en dachten dat ik vanzelf wel zou stoppen met ze om te gaan als ze niet aardig deden. En misschien was het wel een soort combinatie: we waren met een kleine groep, dus je was vanzelf op elkaar aangewezen, of je nou wilde of niet.
Wat ik ook niet weet, is waarom ik deed zoals ik deed. Of er nou wel of geen kwade wil van anderen in het spel was, het staat vast dat het mij onzeker, verdrietig en ongelukkig heeft gemaakt. Maar ik heb er blijkbaar nooit over nagedacht dat ik tegen ze kon zeggen dat ik het niet leuk vond, andere mensen kon opzoeken, het kon aankaarten bij mijn mentor of familieleden of wat dan ook. Misschien dacht ik dat het ‘erbij hoorde’ en ging ik ervan uit dat andere mensen beter wisten hoe het zat dan ik en dat, zolang niemand er wat over zei, het wel in orde was.
Ik vind het heel lastig hier een conclusie uit te trekken. Misschien is dat ook niet nodig, maar ik wil het wel graag. Omdat ik de manier waarop mensen met mij omgingen altijd als normaal heb gezien, heb ik het tot voor kort niet gezien als een verklaring voor de onzekerheid waar ik nog steeds last van kan hebben. Maar, dit is wel degelijk een verklaring. Ik vind het ook moeilijk om te claimen dat ik slachtoffer van gepest ben geweest, omdat ik weet dat veel mensen het veel zwaarder te verduren hebben gehad, maar ik wil ook mijn eigen nare ervaringen niet bagatelliseren maar juist wel erkennen.
Voor mijn gevoel heb ik totaal geen innerlijk kompas voor dit soort dingen en daar heb ik moeite mee.